Mijn zusje, zes jaar oud, en ik spraken over het leven. Over het leven en de wereld. Aanleiding was de reis die mijn andere zus, de zus met de logischere leeftijd van 20 jaar, maakt door Azië en ik weet niet waar. Het was tijd om het kaartenboek er bij te pakken vond de kleuter. Ik moest haar eens laten zien waar wij ons bevonden en grote zus Laura toch al die olifanten en mannen in oranje jurken ontmoette.
Ik herinner me van mijn eigen kindertijd dat de atlas en ik een bijzondere band hadden. Toen op de lagere school het moment aanbrak dat de atlas tot het lesmateriaal ging behoren kreeg ik van mijn ouders tot eigen ontsteltenis de Bosatlas in junior-uitgave. Zoals wel vaker in mijn leven wanneer iets niet verloopt zoals ik zou willen heb ik mijn teleurstelling vast niet onder stoelen of banken kunnen steken. Meer is beter zo was de gedachte. De Grote Bosatlas leek me een boek vol schatkaarten. Wel tien, twintig, of misschien wel dertig pagina’s gevuld met kaarten van alleen al ons land. Hoewel ze er niet expliciet naar vroeg achtte ik het als mijn taak mijn zusje toch te wijzen op deze schatten. Tot op de komma nauwkeurig vertelde de atlas ons waar de meeste werkgelegenheid is te vinden of waar de technologische sector het sterkst vertegenwoordigd is. Het interesseerde haar, daar was ik blij om. “Als ze daar het meeste werken, wat doen ze dan dáár de hele dag?” “En als dáár zoveel werk is, waarom gaan we daar dan niet allemaal wonen?” Terechte vragen die ik naar tevredenheid kon beantwoorden of waar ik me met wat geluk uit redde.
Het zette haar aan het denken. Wat bedenkelijk vroeg ze uiteindelijk waarom er maar één wereld te vinden was in dit boek. Het antwoord, dat verraste haar enigszins. Als er maar één wereld is, vroeg ze zich hardop af, wie heeft die dan gemaakt?
Op dat moment kwam moeder binnen. Zonder op mijn antwoord te wachten vertelde ze een beetje giechelend dat ze nu wist waar de meeste varkens wonen.
Praten over het leven. Luchtig en lastig tegelijk.