Dit is een samenvatting van het onderzoek dat ik in 2014 afrondde aan de Universiteit Leiden. Centrale vraag in het onderzoek: in hoeverre is er in Nederland sprake van een economisch dominante elite of invisible college van media-economen en welke invloed dit heeft op de Nederlandse dagbladjournalistiek?
Onderzoek naar de journalistiek en hoogleraar als bron van expertise
Nu we de eerste vijf jaren van economische crisis achter ons hebben gelaten is een kritische blik op de journalistieke berichtgeving over dit onderwerp op zijn plaats. Dagbladen bieden de lezer, meer dan ooit, duiding van de actualiteit.
Complexiteit van de materie vraagt veelal om specialistische kennis, geboden door de zogenaamde media-econoom. Academici die, aangemoedigd door de werkgever, de publieke arena betreden. Zij geven antwoord op journalistieke vragen, schetsen de ontwikkelingen en wijzen ons op de toekomst. Belangrijk is de zweem van onafhankelijkheid en objectiviteit van de hoogleraar. Het moet de betrouwbaarheid van het journalistieke product verhogen.
Expertise wordt echter zelden bediscussieerd: onderzoek wijst uit dat de redacteur voorkeur heeft voor gerespecteerde namen in het veld of personen die al eerder voor treffend commentaar hebben gezorgd. Niet zelden worden reacties verzameld die treffend zijn voor de al vaststaande strekking van het verhaal. Zij vissen in een grote vijver van economen die hen graag te woord staan, maar zijn zeer selectief in keuze. Sterk geïnstitutionaliseerde namen en geluid dat we al kennen krijgen opnieuw de aandacht, geluid dat de status quo kan doorbreken blijft mogelijk onterecht onderbelicht.
Het zogenaamde matteüseffect. Geluid dat in ons medialandschap al ruimschoots is vertegenwoordigd wordt sterker gemaakt, zij die een ander of nieuw geluid vertolken blijken minder interessant. Een zichzelf in stand houdende en versterkende situatie. In plaats van een media-cultuur waarin de ruimte wordt geboden aan het zeer nodige tegengas kiezen journalisten voor het oude vertrouwde. Zij die de journalist al eerder hebben voorzien van een goede soundbite of ferme uitspraak worden opnieuw benaderd.
Onderzoeksresultaten
Voor 264 hoogleraren, actief binnen het veld van de economie, is nagegaan hoe vaak zij in de periode 2008-2013 zijn aangehaald in de Nederlandse landelijke dagbladen. De experts zijn gezamenlijk bijna dertienduizend (N=12.828) keer bij naam genoemd.
Binnen het medialandschap is sprake van een absoluut dominante elite van vijf personen. Van de ruim 250 academici beslaat de elite bestaande uit Sylvester Eijffinger, Lans Bovenberg, Sweder van Wijnbergen, Lex Hoogduin en Arnoud Boot maar liefst 28 procent van de artikelen. Een zeer beperkte selectie van twaalf hoogleraren is al verantwoordelijk voor de helft van het totale volume.
Opvallend is dat geen van de wetenschappers die al jarenlang worden aangemerkt als de academische top zich onder deze media-economen mogen scharen. Gezondsheidseconoom Wim Groot (Universiteit Maastricht) is binnen de top diegene die met 172 vermeldingen op plaats 22 relatief goed is geklasseerd. Het verschil met de absolute nummer 1, Sylvester Eijffinger, is groot. Deze werd vijf keer vaker bij naam genoemd. De discrepantie tussen dat wat het publiek als expertise zal beschouwen en de academische wereld is groot, zo niet stuitend.
Inzet media-economen door de verschillende dagbladen
Ieder van de elf dagbladen kreeg een diversiteitsscore toebedeeld. Hierbij is gekeken naar de verdeling van aandacht voor de geraadpleegde experts. Het merendeel van de dagbladen vertoont een vergelijkbare mate van diversiteit. De Volkskrant slaagt hierin het beste. Metro, De Telegraaf en Sp!ts vertonen de grootste afwijkingen.
Ten tijde van de economische crisis is binnen de journalistieke berichtgeving overduidelijk sprake geweest van een matteüseffect. Zowel wat betreft de beschreven verdeling van aandacht als de ontwikkeling in tijd: de afgelopen jaren kreeg de elite ook ten opzichte van andere populaire media-economen in toenemende mate de ruimte commentaar te leveren.
Politieke kleur
Opmerkelijk is dat negen van de tien de meest populaire media-economen een of meerdere relaties heeft met commerciële instellingen of politieke partij. Arnoud Boot liet eerder weten dat dit ‘natúúrlijk invloed heeft op het publieke debat.’
Zowel Sylvester Eijffinger als Lans Bovenberg zijn verbonden aan het CDA, Sweder van Wijnbergen (in ieder geval in het verleden) aan de PvdA. Hoewel zij allen ongetwijfeld een onafhankelijke kijk op de economie nastreven, kan niet genegeerd worden dat dit een grote invloed heeft op het journalistieke en publieke debat. Het werkelijke tegengeluid ontbreekt.
In zijn boek ‘economie: de gebruiksaanwijzing’ voedt Ha-Joon Chang het debat over een politieke economie en de rol van talloze experts. De econoom (Cambridge University) betoogt dat economie per definitie een politiek argument is en economische theorie en politiek geenszins zijn te scheiden. Iedere theorie van de economisch expert is er één uit velen en zulks dient ook op deze wijze met het publiek te worden gedeeld.
Economie is volgens Chang niet over te laten aan de expert, maar vraagt om een verantwoordelijke burger die leert beoordelen van welke morele waarden en politieke doelstellingen een economische theorie uitgaat. Mogelijk een nog grotere rol is weggelegd voor de journalistiek en haar benadering van economische expertise.
Het paradoxale effect van de toenemende kennisdeling is ons dalende vertrouwen in expertise. De opgestane, soms zelfbenoemde, deskundige geniet maar weinig vertrouwen en doet ons vragen naar een steeds grotere diversiteit van geluid. De democratisering van expertise heeft zo ook zijn effecten op de journalistiek zelf.
Kritiek op de media-econoom
Vanuit de journalistiek en wetenschap zelf wordt hier en daar kritiek geuit op de machtige positie die media-economen innemen. Vanuit de onderzoekskamer manen wetenschappers de collega’s zich te onthouden van voorspellingen. Geen economisch model is immers eenduidig in uitkomst en onvoorspelbare nabranders vanuit de markt zijn niet vatbaar in het theoretisch modelleren. De media-economen worden beschuldigd van een hang naar macht en roem. Zij weten de politieke visie nauwelijks te onderscheiden van de economische en nemen maar al te graag plaats op de Haagse zetel.
De kritiek blijkt niet onterecht. Voor de vijf economen die een dominante elite vormen, werd in het onderzoek specifiek gekeken naar hoe zij de afgelopen jaren spraken over het gevoerde kabinetsbeleid. Binnen de corpus werd in 36 procent van de artikelen een uitgesproken negatieve of positieve attitude waargenomen. De media-economen schuwen de uitgesproken mening niet: 81 procent van de gedane uitspraken is negatief van aard.
In de analyse werd niet gekeken naar juistheid van de uitspraken, maar naar type uitspraken en eventueel gevoerde argumentatie. Binnen de journalistiek is niet alleen zeer selectieve aandacht voor de media-econoom, ook het inhoudelijke geluid is uit hetzelfde laken een pak. De negatieve teneur richt zich op het gebrek aan visie, onjuiste inzet van mogelijkheden, uitblijven van de noodzakelijke structurele hervormingen en het moedwillig kapot bezuinigen van ons land.
Uitspraken waarmee eerder de (on)gewenste koers van ons land wordt uitgezet dan dat deze puur de economische grondslag van het gevoerde beleid beoordeelt. De econoom, ‘ik ga hier geen politieke uitspraken doen,’ spreekt van een gebrek aan visie. Weten zij nog wel het onderscheid te maken tussen een gebrek aan visie en niet het eigen ideaal?
Van evaluatief naar normatief
De duidingsfunctie van de media-econoom is hier verre van strikt evaluatief. In plaats van te kijken naar de genomen maatregelen brengt de econoom zijn normatieve attitude onder woorden. Niet de kritiek op een beleidsmaatregel staat centraal, maar de normatieve beoordeling van de uitkomst.
Zonder de berichtgeving over de financieel-economische crisis te kort te willen doen – natuurlijk is het publiek ook geregeld op journalistiek in optima forma getrakteerd – heeft de discussie binnen de dominante elite zich afgespeeld op de vierkante millimeter. Via dagbladen is de bestaande visie versterkt en nauwelijks onderworpen aan evenwaardig tegenwicht. Zowel de uitgesproken keynesiaan, die ingrijpt en de economie actief naar eigen hand zet, alsmede de econoom die het kabinetsbeleid bestempelt als het juiste, hebben bijvoorbeeld onvoldoende de ruimte gekregen deel te nemen aan het debat.
De moderne econoom
Het was John Maynard Keynes die ooit zei dat de econoom gelijktijdig wiskundige, historicus, filosoof en staatsman moest zijn. De media-economen van vandaag de dag brengen dat in praktijk. Verkiezingsprogramma’s en beleidsplannen worden langs de meetlat der doorrekening gelegd en doet de politicus grijpen naar het door de econoom verafschuwde bezuinigen met kaasschaaf.
Bij een gebrek aan verhaal en antwoorden die verder kijken dan vandaag steekt de media-econoom maar al te graag de helpende en met name sturende hand toe. De econoom is inmiddels veel meer dan slechts econoom. Rekenwonder en visionair, de media- econoom laat ook de normatief ethische beoordeling van een maatregel niet achterwege. Is het beoordelen van een maatregel op maatschappelijke juistheid niet toevertrouwd aan volksvertegenwoordiger en kiezer?
De absolute scheiding van beleidsmakers en cijferkundige vervaagt, zij trekken almaar meer naar elkaar toe. Wanneer de duider van het nieuws een zichtbaar politieke kleuring met zich meedraagt, vraagt dit om een heel andere journalistieke benadering. Een economocratische.